Ik zat laatst op een bankje bij de bushalte. Het was druk om me heen. Het verkeer raasde voorbij. Een echtpaar met een tas vol boodschappen zat naast mij in de zon op de bus te wachten, de schouders wat voorovergebogen om zich heen kijkend.
Opeens moesten we onze benen intrekken, want er kwam een man voorbij met aan zijn hand een oude vervallen fiets. Hij zag eruit als een dakloze die noodgedwongen zijn hele hebben en houwen meezeulde. Vermoeid bewoog hij zich voort, lopend naast zijn fiets die diende als pakezel, de lekke band liet niet toe dat hij erop kon fietsen. Aan de overkant op het zebrapad stak een opa over met aan zijn zijde een vrolijk kind wat lachte en huppelde.
In een flits ging het door me heen, de aandoenlijkheid van al deze mensen die, net als ik, onderweg zijn, met hun eigen beleving, hun eigen gevoelens, maar ook met hun eigen verleden.
Ik hoopte dat ze zich niet alleen zouden voelen in de drukte, verstrikt in hun eigen gedachten.
Ik zag in hen de mens die, net als ik, verbonden is met een ziel, een mens die goedheid in zich draagt, ongeacht wie hij is of wat hij doet. Een mens die een bron van liefde met zich meedraagt, een bron die hem voedt en energie geeft, een bron van levenskracht die hem ondersteunt en draagt.
Het raakte mij en zo zittend en wachtend voelde ik me opeens samen met die andere mens, in welke hoedanigheid hij daar ook was. Een mens met zijn imperfecties, een mens die zo goed mogelijk wenst te leven.
Ik zag mezelf in het kind, in de dakloze, in de grootouder en in de wachtenden naast mij. Ik voelde me verwant met mijn medemens. Mijn ziel verbonden met die andere ziel, samen levend, zoekend en bewegend in het grote mysterie wat liefde heet en waarin alles één is.
Liefde is altijd verbonden,
met het begin en het dragende,
met de bron en met de ziel.
Anandajay